skip to main content

Kort geding Beleidsregel Brandstoffenkwaliteit

Overheid

Een aantal leden van VOTOB voert een kort geding over de Beleidsregel Brandstoffenkwaliteit tegen de Staat der Nederlanden, in deze vertegenwoordigd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Hieronder vindt u enkele antwoorden op veel gestelde vragen.

Waarover gaat het geschil?

De ILT wil dat Nederland alleen brandstoffen exporteert die van dezelfde kwaliteit zijn als die wij in Europa gebruiken. Terminals steunen het doel te komen tot betere brandstoffen, echter dit is niet wat landen buiten Europa vragen. Zij hebben ook behoefte aan brandstoffen van mindere kwaliteiten door eigen economische overwegingen (o.a. betaalbaarheid voor hun burgers) en de lokale situatie (o.a. voertuigenbestand, logistieke infrastructuur). De ILT vindt dat het milieu en de gezondheid van mensen buiten Europa beschermd moet worden, en wil daartoe de export van brandstoffen verbieden die 20 jaar geleden nog de standaard in Europa waren. De terminals steunen, zoals gezegd, het streven naar de beste kwaliteit brandstoffen wereldwijd, maar stellen dat de beleidsregel hiervoor niet het juiste (juridische) middel is. Europa en Nederland hebben in een richtlijn Brandstoffenkwaliteit expliciet geregeld dat de export van brandstoffen hiervan uitgezonderd is. Ook vinden de terminals dat de beleidsregel een veel te ruime interpretatie is van het zorgplichtartikel uit de Wet Milieubeheer. Naast het juridische kader beargumenteren de terminals, niet onbelangrijk, dat deze nationale beleidsregel in het geheel niet effectief is en mogelijk zelfs contraproductief.

Maar het is toch juist goed dat Nederland dit eist van bedrijven?

De handel van benzine en diesel is een mondiale vrije markt. Dit betekent dat ingrijpen in die markt om in dit geval het milieu en de gezondheid van mensen buiten Europa te beschermen, alleen kan wanneer

  • die landen zelf strengere brandstofnormen doorvoeren, of
  • hierover internationale afspraken worden gemaakt om een ‘waterbed-effect’ te voorkomen.

Beide is niet het geval. Hierdoor leidt deze eenzijdige maatregel vanuit Nederland niet tot verbetering van het milieu en/of de gezondheid buiten Europa. Wanneer Nederland de export van gevraagde brandstoffen de facto verbiedt zullen deze via andere routes worden geleverd, van de Belgische haven Antwerpen tot aan exotische oorden. Dit gaat gepaard met een negatieve milieu-impact, aangezien Nederland de strengste milieunormen ter wereld hanteert voor op- en overslagbedrijven. Dit leidt daarnaast tot minder transparantie van deze markt en verdwijnt de mogelijkheid van gesprek over het onderwerp met betrokken partijen. 

Dat mag dan zo zijn, maar moet Nederland zelf niet het goede voorbeeld geven?

Op dit moment is er in het buitenland, zowel binnen als buiten Europa, weinig begrip voor de Nederlandse positie. Zonder uitzondering geven bedrijven en andere landen aan dat het streven goed is, maar dat deze Nederlandse beleidsregel geen invloed heeft. Nederland is in het internationale speelveld een belangrijke speler, maar bepaalt niet eigenhandig de internationale handelsstromen.

Daarnaast moet in gedachten worden gehouden dat landen buiten Europa al bezig zijn met het aanscherpen van hun lokale normen voor brandstoffen en voertuigen. Dit kost echter tijd en geld en is afhankelijk van de economische draagkracht in die landen. Nederland kan niet afdwingen dat deze landen versneld de duurdere Europese brandstoffen gaan gebruiken. Daarvoor is internationale afstemming en steun nodig.

Maar waarom procederen terminals dan, als het toch op termijn verbeterd?

Nederlandse terminals leiden onnodige financiële schade omdat zij een deel van de markt verliezen. Zij zien dat klanten hun business verplaatsen naar het buitenland. Belangrijk is dat Nederland het enige land is dat, in ogen van deze marktpartijen, om morele redenen deze export verbiedt. Dat plaatst Nederland in een uitzonderingspositie. Nederland heeft een open economie en is sterk afhankelijk van handel en buitenlandse investeerders. De tendens om op basis van het zorgplicht-beginsel dit soort export te verbieden, maakt handel en investering in Nederland risicovol wat uiteindelijk ten koste van de Nederlandse economie zelf gaat.

Het onder druk zetten van deze industrie helpt toch?

Het verdienmodel van de industrie van vandaag financiert de investeringen in duurzaamheid van morgen. Als dat verdienmodel door verboden onder druk wordt gezet, zullen bedrijven afwegingen moeten maken in welk land te investeren. De terminals vinden het belangrijk dat Nederland internationaal blijft denken en aantrekkelijk blijft voor internationale investeerders. Deze maatregel van de ILT doet hieraan afbreuk.

Bedrijven die nu gebruik maken van fossiele grondstoffen, investeren al op grote schaal in duurzamere energiebronnen. Terminals bieden de essentiële infrastructuur voor deze omslag. Zij zijn bezig met investeringen in biofuels, synthetische brandstoffen en waterstof(dragers). Nederland wil en kan hierin voorop lopen. Tegelijkertijd zullen fossiele brandstoffen nog lang nodig zijn en gaan we een overgangsperiode in. Vandaar dat overheid over een ‘transitie’ spreekt.

Wat doen terminals zelf aan verbetering van de export van brandstoffenkwaliteit?

Terminals slaan in opdracht van klanten brandstoffen op die gevraagd worden over de hele wereld. Bepalend zal zijn dat landen zelf de overstap maken naar betere kwaliteiten van brandstoffen. Aan het beïnvloeden van deze vraag kunnen terminals, maar ook handelaren of raffinaderijen, weinig doen. Wat terminals wel doen is kennis en expertise ter beschikking stellen aan landen zodat zij de benodigde brandstof-infrastructuur kunnen aanleggen. Ook nemen VOTOB en haar leden deel aan overleggen met andere sectoren en landen om te komen tot betere brandstofstandaarden wereldwijd.

In Nederland heeft VOTOB een (bovenwettelijke) richtlijn productacceptatie ontwikkeld voor haar leden, met als doel het verder vergroten van de kennis en controle over binnenkomende producten en het daarmee gepaard gaande productacceptatieproces. Parralel hieraan is een opleiding ontwikkeld voor bij terminals betrokken medewerkers; de ILT heeft VOTOB leden hiervoor zelfs uitgebreid en openlijk gecomplimenteerd (in o.a. een persbericht). In het verlengde daarvan is ook de REACH guidance ontwikkeld, waarmee VOTOB-leden hun rol en bijbehorende taken binnen de REACH wetgeving kunnen invullen. De ILT heeft zich eerder positief uitgesproken over deze initiatieven.

Wat vraagt VOTOB van de overheid?

In eerste instantie om de beleidsregel terug te trekken en weer in te zetten op overleg met de relevante sectoren en op overleg op internationaal – tenminste Europees – niveau. Daarnaast zal de overheid helderheid moeten geven hoe zij om gaat met het zorgplicht-artikel. Dit, voor eigen uitleg vatbare, artikel mag er naar mening van VOTOB niet toe leiden dat bedrijven telkens met nieuwe niet voorziene en bovenwettelijke eisen te maken krijgen. Waardoor er, zelfs binnen Europa, een ongelijk speelveld ontstaat en het investeringsklimaat ernstig wordt geschaad. 

Achtergrondinformatie

Lees hier de reactie van VOTOB op de consultatie op de beleidsregel vanuit de ILT.

Geef uw mening